Overgenomen uit het boek:
Enige aantekeningen bij de geschiedenis van de familie RIGTER
( auteur Jan J.C. Oudenaarden - Molenbeek - 2008 )
Waar komen ze vandaan?
De familie Rigter komt uit het Gooiland, maar uit een streek die amper nog te vergelijken is met het Gooiland van vandaag. De boerderijen werden luxe woonsteden voor de rijken, de bossen en de gemeenschappelijke gronden, die zo’n belangrijke rol spelen in de geschie-denis van het Gooi zijn voor een belangrijk deel verdwenen. De weinige zand- en grindpaden, die ooit door het gebied liepen, zijn vervangen door een dicht net van moderne wegen. (afb. 1)
Het hooggelegen Gooi met zijn zand-bodem is één van de oudst bewoonde streken van Nederland. Water verza-melde zich op de lager gelegen plaatsen, en die werden drinkplaatsen voor het vee. De dorpen Hilversum, Laren, Blaricum en Bussum zijn rond die drinkplaatsen ontstaan.
Tot ongeveer 1300 stond het Gooi bekend onder de naam Nardincklant (Land van Naarden). Van 968 tot 1806 was het eigendom van de Duitse abdij van de Godgewijde Maagden van Elten, een adellijk jufferstift. Sint Vitus was de heilige wiens verering door de opeenvolgende abdissen ( afb. 2) gepropageerd werd en zo werden de kerken in het Gooi aan deze heilige gewijd. Alleen in het gedeelte van het Gooi, dat aan het kapittel van Sint Jan in Utrecht behoorde, zijn kerken aan Sint Jan gewijd.
Op 6 Mei 1280 kocht Floris V van de Maagden het recht als landsheer op te treden. De overdracht aan de graven van Holland is de Gooiers goed bekomen. Daarvan getuigt wel hun optreden tegen de samenzwerende edelen die in 1296 hun graaf Floris op het slot Muiden vasthielden en hem vervolgens naar een veiliger oord trachtten te brengen. De Gooise boeren legden zich in een hinderlaag, met de bedoeling om hun graaf bij het langs komen te bevrijden. Dit heeft Gerard van Velzen, die voorop reed, ertoe gebracht om terug te keren en zijn heer te vermoorden.
Omstreeks het jaar 1300 heeft de graaf van Holland aan zijn gezamenlijke onderdanen in Gooiland ( afb. 3) rechten op de aan hem toebehorende grond geschonken. Uit een document van 30 december 1326 blijkt dat er een eigen bestuur bestond, dat een volksvergadering bijeenriep om over de gemeen-schappelijke grond te beraadslagen. Graaf Willem III maakt bezwaar dat de vergadering bijeen geroepen wordt zonder dat hijzelf daartoe het initiatief heeft genomen. Hij had dus niet alle rechten op de gemeenschappelijke grond afgestaan!
Vanaf het begin zijn er meningsverschillen geweest over de interpretatie van het eigendomsrecht van de graaf enerzijds en het gebruiksrecht van “die goede lude ghemeenlike van Goyland” anderzijds. Zo werd in 1380 overeengekomen tussen “de menen lande in Goylant” en die van Naarden en Bussum dat de helft van vier slagen veen uit het gemene land afgescheiden zou worden. Het was de bedoeling dat de stad Naarden het eigen aandeel te gelde kon maken, zulks ten bate van de in aanbouw zijnde kerk.
Hertog Albrecht (als graaf van Holland) bepaalde in een oorkonde van 17 Juni 1403 dat wat eenmaal gedeeld was gedeeld zou blijven, maar dat het overige ongedeeld zal blijven “tot ewigen daghe” tenzij de graaf en de Gooiers de gronden “eendrachtelijcken gescheyden wouden hebben”. Er bestond dus één marke voor het gehele Gooi, bestuurd door een college uit alle nederzettingen in het gewest.
Nu dit duidelijk was kon men regels gaan opstellen voor het gebruik van de gemeenschappelijke gronden. Dit gebeurde op 25 Januari 1404 in de eerste schaarbrief. Een schaar is een stuk land, groot genoeg om een volwassen koe voedsel te verschaf-fen. Op Sinte-Geertruiden-dag (17 Maart) kwamen de acht schaarzetters bijeen om de schaar vast te stellen zodat de dieren op de meenten voldoende eten kegen. Onder meenten verstond men alle gemeenschappelijke gronden, voor zover niet bebost. Het was de bedoeling dat ieder alleen eigen vee opbracht en vee dat boventallig werd opgebracht werd verbeurd verklaard (geschut).
In de veertiende eeuw nam het inwonertal van het Gooi sterk toe en wensten de Gooiers hun recht zo ruim mogelijk te houden en niet meer te delen met van elders gekomen vreemden, Dan doet het begrip “erfgooier” geleidelijk zijn intrede. Het woord zelf komen we overigens pas in 1702 tegen, daarvoor sprak men van “gemene lantgoyer”. In een tweede schaarbrief werden de gewenste beperkingen om-schreven. Het ging hierin nu ook om heideland dat ontstaan was na het kappen van bossen en dus om de schapenhouderij.
In de derde schaarbrief, die stamt uit 1455 worden de beginselen van het erfgooierschap definitief vastgelegd: het is een geërfd recht, dat overging van vader op zoon en dat is gebonden aan het bewonen van een huis in Naarden of een der Gooise dorpen. Een erfgooier mag de gemene grond gebruiken zodra hij zelfstandig het boerenbedrijf in het Gooi gaat uitoefenen en is daarbij gebonden aan de regels die het markebestuur stelt.
Naarmate het langer geleden was dat aan de Gooiers gebruiksrechten verleend waren, kon men meer of minder opzettelijk misverstand omtrent de fei-telijke aard van die rechten verwachten. In de schaarbrief van 1404 sprak de waarschap (het volk) van Gooiland over de meent die “wij “ gezamenlijk hebben liggen. De confirmatie (bevestiging) schrijft de zin na en spreekt van de “meente die sij te gader leggende hebben in onsen lande van Goeylant”. Wie wil kan hierin lezen dat de graaf in het geheel geen eigendomsrechten toekwamen. En de Gooilanders deden dat ook! Dit leidde tot een serie rechtzaken, die zijn einde vond in de sententie van de Grote Raad van Mechelen van 19 November 1474, waarbij Karel de Stoute als hertog van Bourgondië in het ongelijk werd gesteld.
Het Gooi was een grondheerlijke marke, waarbij de hertog bloot-eigenaar en de Gooiers gebruiker waren van alle gemene gronden, waarvan zij niets mochten verkopen. Het bestuur van deze marke kwam toe aan een vereniging van personen, die met elkaar een zedelijk lichaam vormden en niet aan stad en dorpen van Gooiland als zodanig.
De bijzondere positie van Naarden, dat als stad andere belangen had en van Laren en Hilversum, die ver van de, alle in het noordelijk deel van het Gooi gelegen, meenten af lagen zorgde voor onderlinge problemen, waarvoor men evenwel vooralsnog een oplossing vond.
Naast gras- en heideland lagen er om de Gooise dorpen kringen bouwland, engen genaamd. Oorspronkelijk zullen zij onderdeel van de gemene gronden hebben uitgemaakt, maar geleidelijk werden zij bij het regelmatig bebouwen en verbeteren in parti-culier eigendom opgedeeld. Over het gebruik van deze stukken grond, die dus aan de gemeenschap onttrokken waren, moest belasting worden betaald: de koptiende.
Men betaalde 5 kop koren per schepel land (1 schepel = 100 roede = 1450 m²) of 20 kop per morgen (een Gooise morgen is iets kleiner dan een hectare). Een kop was de hoeveelheid graan waar-mee een schepel land kon worden ingezaaid. De registers van de ontvangen hoeveelheden zijn vanaf 1502 bewaard. Daaruit blijkt dat het Gooi rond 1500 niet meer dan 800 hectare bouwland had.
Dat de inning niet altijd vlekkeloos verliep blijkt uit de afge-beelde waarschuwing.
WAARSCHOUWINGE
Den Wel Edele Gestrenge Heer Daniel Hooft GERRITSZ.,
Vrij-heer van Vreeland en Drossewaart / mitsgaders Schepen en Raad der Stad Amsterdam Etr. Etr.
Als Erfmaarschalk en Eygenaar van de Kop Tienden in Gooiland / doet een iegelyk weten / dat hy in ervaringe gekomen is / dat veele en verschillende Persoonen in gebreeke gebleven zyn / haare Tienden / op de Jaarlykse Zitdagen / in handen van zyn Collecteur te komen betalen; ende dat in kragte van het Oude Regt / die geene / dewelke drie Jaaren aan den anderen komt te versluijen / vervallen van den Eygendom van haare Landeryen; zoo heeft gemelde Heer de Versluijers van den Jaare 17 ende van voorgaande Jaaren / hy deezen willen waarschouwen ende vermanen / dat zy haar Sluijen op de toekomende Zitdagen dezer Jaars 17 als nog zullen hebben te komen zuyverten in handen van den voorschreeven Collecteur / ofte dat andersints zonder eenig langer uytstel ofte ppgluykinge teegens de gebreekige geprocedeert zal worden tot verval van haare Landeryen. Een iegelyk houde hem voor gewaarschouwt / en verhoede zyn schaade.
Zeg het voort.
Den Wel Edele Gestrenge Heer Daniel Hooft GERRITSZ.,
Vrij-heer van Vreeland en Drossewaart / mitsgaders Schepen en Raad der Stad Amsterdam Etr. Etr.
Als Erfmaarschalk en Eygenaar van de Kop Tienden in Gooiland / doet een iegelyk weten / dat hy in ervaringe gekomen is / dat veele en verschillende Persoonen in gebreeke gebleven zyn / haare Tienden / op de Jaarlykse Zitdagen / in handen van zyn Collecteur te komen betalen; ende dat in kragte van het Oude Regt / die geene / dewelke drie Jaaren aan den anderen komt te versluijen / vervallen van den Eygendom van haare Landeryen; zoo heeft gemelde Heer de Versluijers van den Jaare 17 ende van voorgaande Jaaren / hy deezen willen waarschouwen ende vermanen / dat zy haar Sluijen op de toekomende Zitdagen dezer Jaars 17 als nog zullen hebben te komen zuyverten in handen van den voorschreeven Collecteur / ofte dat andersints zonder eenig langer uytstel ofte ppgluykinge teegens de gebreekige geprocedeert zal worden tot verval van haare Landeryen. Een iegelyk houde hem voor gewaarschouwt / en verhoede zyn schaade.
Zeg het voort.
Omstreeks 1840 waren degenen die landbouw bedreven, en dus koptienden betaalden, bijna allen erfgooier. Dat is logisch. Wanneer men geen recht zou hebben op gebruik van gemeenschappelijke grond (als niet erfgooier), dan zou het niet rendabel zijn een agrarisch bedrijf te voeren in een voor de landbouw ongunstig gebied als het Gooi.
Het bestaan van een groot aantal niet-scharenden wijst hier ook al op; zij moesten hun brood met ander werk verdienen, zoals visserij, lakennij-verheid, textiel- en katoennijverheid en tapijt-weverij. Desondanks verloochende de niet-scharende zijn afkomst niet. Sommigen konden dan wel haring kaken of kleden weven in plaats van het scharen van vee, zij bleven erfgooier, die met evenveel energie als de scharenden vasthielden aan hun rechten.
In de aanvang kenden de erfgooiers geen hechte organisatie. Men kwam te Naarden bijeen om besluiten te nemen en schaarzetters aan te wijzen, maar men had geen vaste schrijver in dienst om stukken op te stellen en geen gebouw om docu-menten te bewaren. Enige tekening in de organisatie komt er pas in 1590 wanneer besluiten worden overgeleverd op naam van Stad en Lande van Gooiland.
Ondanks het feit dat eigendomsrecht en gebruikers-recht op papier goed geregeld waren gebeurde het toch regelmatig dat gemene gronden zonder toe-stemming van de erfgooiers werden verhandeld. Zo vroegen in 1625 enige invloedrijke Amsterdammers aan de Staten van Holland een concessie voor het ontginnen van een strook grond aan de westzijde van het Gooi. De concessie werd verleend, maar toen met de Gooiers geen overeenstemming kon worden bereikt over de vergoeding voor het vervallend ge-bruiksrecht, stelden de Staten deze eenzijdig vast.
Een grote stap vooruit werd gezet in 1708, toen de Staten van Holland, naar aanleiding van een conflict over het gebruik van de gemeenschappelijke gronden door niet-erfgooiers, opdracht gaven een lijst op te stellen van gerechtigden en een kaart te maken van het Gooi-land, met daarop aangegeven de gemene gronden.
De lijst bevatte 1088 namen: 464 scharenden (dwz. erfgooiers met vee) en 624 niet-scharenden (dwz. erfgooiers zonder vee). Wie sindsdien als erfgooier aangemerkt wilde worden moest bewijzen dat hij afstamt van een dergenen, die op de lijst voorkomen. De gemene gronden besloegen 6732 Rijnlandse morgen, of 5732 hectare. Dit is ongeveer de helft van het Gooi. Oorspronkelijk moet dat ongeveer 2/3 geweest zijn!
Zolang de overheid de deling van eigenaarschap en gebruiksrecht wenste te aanvaarden behoefden het erfgooier-schap en de daaraan verbonden rechten geen moeilijkheden meer op te leveren. Dit veranderde in het begin van de negentiende eeuw, toen de regering ging streven naar een mogelijkheid de gemeenschappelijke gronden te koop aan te bieden. Dit was voor haar van belang, omdat zij ontginning van woeste gronden wilde bevorderen en evenzeer om gelden te verkrijgen ter aflossing van de enorme schuld, opgelopen in de Belgische oorlog, waarvan het koninkrijk van Willem I de rente niet kon opbrengen.
De wet van 16 April 1809 moest de verdeling van gemeenschappelijk bezit stimuleren, maar om deze op het Gooi toe te passen was natuurlijk toestemming van de erfgooiers vereist. Zij werden op 23 Januari 1811 in de Grote Kerk te Naarden bijeengeroepen en verklaarden zich eenparig tegen de verdeling, waarmee de plannen van de baan waren. Toch kreeg de overheid uiteindelijk haar zin en bij de verdeling van 1843 werd 1735 hectare aan het Rijk toebedeeld. In ruil daarvoor kregen de erfgooiers het volle eigendom van ongeveer 2100 hectare heide en bos en ongeveer 1500 hectare weiland en moerasgebied. De gronden werden beheerd door de Vergadering van Stad en Lande van Gooiland, die in Naarden zetelde.
Grote verandereringen gebeurden met de opening van de Oosterspoorweg van Amsterdam naar Amersfoort. Die aanleg was niet zonder slag of stoot gegaan: De erfgooiers verkochten een strook heide voor 8500 gulden, die in de centrale kas van Stad en Lande kwamen zoals het behoorde. Toen de Hollandse IJzeren Spoorwegmaatschappij zich tot de gemeente Hilversum wendde met het verzoek meer zand te mogen halen ging het weer mis. Hilversum liet ten eigen bate afzanden en streek het geld op voor de gemeentekas. Een geweldig krakeel was het gevolg, waarbij de erfgooiers uiteindelijk gelijk kregen. Het contract bracht duizenden en later tienduizenden guldens in de kas van Stad en Lande en bovendien kwam op den duur redelijk bruikbaar grasland ter beschikking.
Na de opening van de stations kwam het forensenwezen op. De dorpen kregen er welvarende inwoners bij, die in Amsterdam werkten. Toen de spoorlijn geopend werd woonden er nog geen 20.000 mensen in het Gooi, in 1900 was men al aan het dubbele. Gevolg was dat in de gemeente-besturen steeds meer “vreemdelingen” kwamen en die benoemden hun vertegenwoordigers in Stad en Lande. Het bestuur van Stad en Lande bestond sinds de tweede helft van de negentiende eeuw uit de zes burge-meesters en uit gecommiteerden, voor elke gemeente twee. In het college werden zes stemmen uitgebracht, voor elke gemeente één. De scharende erfgooiers waren daardoor volledig uitgesloten van het meentbeheer en zij moesten terecht vrezen dat de belangen van de gemeenten vóór de hunne behartigd werden.
De algemene ontevredenheid leidde op 4 April 1900 tot een vergadering van de erfgooiers in de Grote Kerk te Naarden, waarbij zij protesteerden tegen de samenstelling van het bestuur en tegen vervreemding van gronden. De aanwezigen besloten de vergadering van Stad en Lande het recht te ontzeggen om de gemene gronden te beheren en vormden een nieuw bestuur van echte erfgooiers. Op de schaardag van 1903 liep het conflict zo hoog op, dat de burgemeester van Blaricum militairen liet aanrukken, die hard aanpakten. Er viel bij de botsing een dode.
De Erfgooierswet van 1 Juli 1912 trachtte orde op zaken te stellen: Er kwam een “Vereniging Stad en Lande van Gooiland”, die eigenaar was van de gemene heiden en weiden, toen nog 3260 hectaren groot. Het bestuur bestond uit 1 afgevaardigde van elk der Gooise gemeenten, 1 afgevaardigde van de scharende erfgooiers uit elke gemeente en twee afgevaardigden van de niet-scharenden. De voorzitter werd door de kroon benoemd. Het enige bezwaar was dat de niet-scharenden nu op geen enkele wijze meer van hun lidmaatschap konden profiteren. Voor hen kon alleen de verkoop van bezit, gevolgd door ontbinding van de vereniging baten opleveren. Zij uitten hun misnoegen door vanaf 1922 bijna ieder jaar de jaarrekening af te stemmen.
In 1926 verscheen het plan van de Amsterdamse wethouder S. De Miranda om op de Gooise heide-velden een tuinstad te bouwen voor 40.000 tot 50.000 Amsterdammers. Hij wilde daartoe 1000 hectare aankopen: 250 hectare zou voldoende zijn voor de bouw van de stad en de rest zou dienen als ontspan-ningsgebied voor de bewoners. Het beschermen van een onafgebroken gordel heidevelden tegen verder afknabbelen maakte deel uit van zijn plannen. Natuurbeschermers vreesden dat de natuurgebieden toch verkocht zouden worden uit winstbejag. De toenmalige voorzitter van de Vereniging tot Behoud van Natuur-monumenten, mr. P.G. van Tienhoven, en de toenmalige commissaris der koningin, jhr. mr. dr. A. Roëll, namen het initiatief om het natuurgebied van de Vereniging Stad en Lande door aankoop veilig te stellen.
Door een samenwerkingsverband van Provincie Noord-Holland, gemeente Amsterdam en de zes Gooise gemeenten, Naarden, Huizen, Bussum, Blaricum, Laren en Hilversum, werd besloten een Stichting Gooisch Natuur-reservaat op te richten. De overheid en de Kamer waren bereid de Erfgooiers-wet aan te passen. Zo kon de Vereniging Stad en Lande een deel van haar bezit afstaan tegen een éénmalige uitkering aan alle deelgerechtigde Erfgooiers. In 1933 verkreeg het Gooisch Natuur-reservaat zo voor drie miljoen gulden 1524 hectare bos en heide, en 104 hectare bos van particulieren.
De 3000 betrokken erfgooiers ontvingen ieder het voor die tijd niet onaanzienlijke bedrag van f 566,-.
Dit was overigens geen onverdeeld genoegen voor de vele armere erfgooiers, vooral voor hen die een vaak schamele uitkering van hun gemeente kregen. Zij werden op hun uitkering gekort en raakten daarmee hun erfgooiers-vergoeding meteen weer kwijt. Dit effect, zo bleek later, was door de gemeenten voorzien en gewenst.
Een “marktconforme” aankoop van gezamen-lijke gronden door de gemeente Amsterdam was voor de erfgooiers aanzienlijk profijte-lijker (en rechtvaardiger) geweest dan de schamele 12 cent per vierkante meter die zij nu hadden ontvangen.
In verband met het streekplan Gooi- en Vecht-streek werd in 1963 het besluit genomen de Vereniging te ontbinden. In 1971, toen het ontbindingsbesluit van de Vereniging Stad en Lande werd bekrachtigd, waren er nog 5040 erfgooiers, waarvan slechts 149 schaargerechtigd.
Blaricum
De familie Rigter komt uit Blaricum. Tot in het midden van de 19e eeuw was Blaricum een gesloten boerengemeenschap, die door de ligging in een uithoek van het Gooi en door de slechte verbindingen met de buitenwereld, aan weinig veranderingen onderhevig was. Aan het eind van de 18e eeuw had Blaricum ongeveer 500 inwoners, die in ongeveer 100 huizen woonden. Rooftochten van het Staatse leger in 1673, de grote brand van 1696 (waarbij ook grote delen van het oude archief verloren gingen) en de veepest van 1713-1722 hadden de ontwikkeling sterk afgeremd. De weg van Naarden naar Amersfoort, via Huizen en Blaricum, was de enige weg met bestrating en er moest tol betaald worden. Naast een school, twee kerken en een paar burgerhuizen stonden omstreeks 1850 in Blaricum boerderijen en daartussen arbeiderswoningen. De laatste waren vaak door de bewoners zelf opgetrokken uit wat oud hout, heideplaggen en leem. Het boerenberijf vormde de belangrijkste bron van inkomsten, maar vanwege de onzekerheid in de landbouw en veeteelt hadden veel boeren een nevenberoep, zoals grutter of tapper. Een groot deel van de arbeidende klasse was werkzaam al boerenknecht, aardwerker of bouwmans-knecht.
De situatie voor de landbouw was niet rooskleurig. Naast veen en kleigronden bestaat het Gooi vooral uit zandgrond, stoffig en duinachtig, soms met veel kleine steentjes, soms met een mooie zwarte bovengrond. Men verbouwde vooral rogge, boekweit, knollen en aardappelen. De boeren waren nauwelijks geneigd om ook andere gewassen te beproeven. Er werd weinig woeste grond omgezet in bouwland: een goed gewas vraagt de nodige hoeveelheid mest en de beperkte opper-vlakte aan (gemeenschappelijke) weidegrond hield de veestapel per bedrijf klein en dus ook de mest-productie. Bovendien zou bij ontginning van de heidegronden de hoeveelheid schapen verminderd moeten worden, en juist zij waren belangrijke mest-producenten.
Naast mest van runderen, paarden, varkens en schapen gebruikte de boer secreetmest (uit de privaten), stokvis-kammen, afval van koehaarspinne-rijen, as, zeewier en hanekammen (groene waterplanten) als bemesting. Kunstmatige bemesting werd zo’n 150 jaar geleden in het Gooi nog niet toe-gepast. Voorlopen bij nieuwigheden deden de Gooise boeren niet.
De boeren in Blaricum hielden hun vee voorname-lijk voor de mest. s’Winters hielden ze meer vee dan in de zomer. Op stal werden de dieren gevoerd met knollen en boekweitafval. Dat leverde mest voor de akkers. In de zomer hield de boer zoveel vee als hij op de meent en eigen grond kon houden.
In 1841 waren er in Blaricum 77 boerengezinnen, die samen 175 koeien en 37 paarden naar de meent brachten. Niet alle vee werd geschaard en soms liet men ook het jongvee op een eigen weitje bij huis lopen. Van de zuivelbereiding werd weinig werk gemaakt. Een gemiddelde koe produceerde negen maanden per jaar 4 mengelen (5 liter) melk per dag. Kaas was alleen voor eigen gebruik. Longziekte onder koeien kwam veel voor, maar werd vaak door de veehouders verborgen.
Als oorzaak voor de slechte situatie in landbouw en veeteelt kan men wijzen op de stijgende grond-prijzen door het toenemend aantal boeren, maar ook op de geringe ont-wikkeling van de Gooise boeren. Lezen werd praktisch niet gedaan en een landheer, die zijn pachters stimu-leerde zich in het vak te bekwamen ontbrak. Ook toonden de Gooise boeren weinig initiatief en waren ze zeer behoudend.
Gezien het grote aantal niet-scharenden moet er in Blaricum sprake geweest zijn van nijverheid en andere middelen van bestaan, maar daarover is niet veel terug te vinden. In 1852 waren er in Blaricum 12 koedek- en dweilwevers en stond er een weverij voor ongebleekte katoen. Daarnaast waren zo’n 50 tot 60 Blaricummers werkzaam in de huisindustrie als spinner of spinster voor de tapijtfabrieken in Hilversum. Toen het toerisme in het midden van de vorige eeuw op gang kwam, verhuurden vooral de boeren s’zomers een gedeelte van hun huis aan mensen vooral uit Amsterdam.
De mensen waren arm. De arbeidende klasse, die bijna de helft van de Blaricumse beroepsbevolking uitmaakte, droeg slechts voor 5,35% bij aan van de totale belasting-inkomsten.
De Gooise boerderij is een hallehuis met lage zijgevels waarin grote deuropeningen zitten. Het Gooi was altijd een arm gebied met schrale grond. 's Winters kochten veel boeren extra vee om 's zomers meer grond te bemesten. Er was dus ook meer opslagruimte nodig voor hooi. Op de deel van een Gooise boerderij (bij één van de grote deuren in het licht) stond vaak een weefgetouw dat voor extra inkomsten zorgde.
In 1839 sterft Jacob Meeuwisz Raven, oud 54 jaar, aan “pleuriskoortsen en koustoffen”. Na de dood van zijn eerste vrouw, Neeltje Vos, is hij (in gemeen-schap van goederen) getrouwd met Aaltje Elberts Puyk. Uit dat tweede huwelijk zijn nog 7 kinderen in leven: Grietje, Aartje, Gijsbert, Hendrik, Elbert, Jacob en Jan. Elbert speelt een rol in de geschiedenis van de familie Rigter. Jan was nog maar 1 jaar oud. De tweeling Gijsbertie en Betje was in December 1834 overleden aan zwakheid en samen in één kistje in één graf begraven. Weduwe Aaltje verwacht haar achtste kind. In verband met de erfenis moet de inventaris van het huisraad opgemaakt worden en Jan Speller, de dorpsbode, is als getuige aanwezig. Jan Speller kennen we ook, als getuige bij een paar huwelijken binnen de familie Rigter.
In het voorhuis bevinden zich: 1 kandelaar, 3 flesschen, 1 schuyer, 2 kruiken en 2 kruisjes. Voorts 4 prentenborden in een lijst, 15 prentenbordjes in lijst en spiegeltje, een geschilderde kinderstoel en een oude wieg met kleed. Verder nog een kleerenkast, een aardenschotel, een stel, 2 blikken busjes, trommeltje, schilderijtje, 2 tinnen kroezen, theepot en mandje.
In de voormelde kleerenkast: 3 paar oude wollen kousen, een zwarte broek en vest, een blaauw buisje, een grijze rok, dito jas, een linnen broek, groen buis, en een grijs buisje, alles zeer oud.
Een gladhouten bureau, daarin: 3 katoe-nen jakjes en 2 dito, een zwarte grijze rok, een streepte dito, 6 vrouwenmutsen, een paar schoenen, een zwarte boeze-laar, 2 bonte dito, een halsdoek, een witte en bonte dito, een wekkerklok.
Een oude geschilderde kleerkast, met stel van vijf, daarin: 2 manshemden en 2 manshoeden, een oude onderbroek, 2 vrouwen katoenen hemden en vrouwen-hoedje, een vrouwen schoudermantel van katoen.
Een spijnde (voorraadkast), een koffiemolen, koperen keteltje, blikken koffiekan, trommeltje, melkkan en konvoor, tinnen schotel, dito kom, boternap, klein koperen keteltje, 21 houten emmers, enige tinnen lepels, 8 ijzeren vorken, potten en pannen en defect theegoed, 2 broodmessen, een rek met 10 borden, een brandewijnskom, 3 borden, een bed, peuluw, 3 kussens met slopen, 2 linnen lakens, 3 katoenen dekens.
In het zuiderkamertje: een eyerrek, oude vogelkooi, mansschoenen, voetenbank, spijkerbak, oud kinderbedje, peuluw, 2 lakentjes en een paar eendendekens.
In het noorderkamertje: linnen peuluw, stuk wollen deken, katoenen dek, stuk gordijn, een kist met oude lappen, een kinderkrib, een mandje, een tobbe met tafeltje, een meelzeef, een vleeschkuip, enige rommeling.
Nog in het voorhuis: een achtkante tafel en 5 oude houten stoelen met matten zittingen, 2 stoven, een ijzeren plaat, tang, haal, houten blaaspijp, een koperen kookketel, een koperen waterketel.
In het kelderkamertje: 2 melkzeven, een trechter, een paar houten boterschalen, eenige potten en pannen, 2 ijzeren potten.
In de kelder: 3 aarden potten, een dito kom en houten deksel.
Op den zolder: een hooihark, 2 oude glasraampjes, een oude mand met kaf.
In het achterhuis: een ijzeren aschpot, dito vuilnisblik, koekenpan en hangijzer, 2 oude tonnetjes en bezum. Voorts 2 ezelvaten, een hooihark, een spaan, hooiriek en mes, een korenzift, haardspot en hamers, karnnap, dorschvlegel, een boor, een hooivork, puthaak, spade, ezeljuk, hooivork. Verder een kippen-hok, karnstoel, bank, vaatje, 2 mansjassen, wateremmer, een kruiwagen, 2 karns, 2 emmers, een melkstop, 3 spinspoelen, een haspel, een stoeltje, mandje, 3 stel kaarten, een hakbijl, 10 slieten en enige rommeling.
Voorts werden geteld: 5 koeien, 1 varken, een klamp hooi en een mand boekweit.
Ook is er goud en zilver: een zilveren oorijzer met gouden stiften en dito spelden, een zeer dun voornaaldje, dito kruisje, een paar kleine dito belletjes, draadwerk, een gouden gladde ring, een snoertje duitsche koralen met gouden slot, vier snoeren bloedkoralen, een zilveren horloge met dito ketting en cachet, een paar zilveren schoengespen met stalen beugels.
Verder bezit Jacob Meeuwisz nog onroerend goed: 1/12 gedeelte van een huis te Blaricum, tuin 7 roeden, huis en erf 8 roeden, 10 ellen. Verder: de helft van een stuk groenland gelegen op Eemnes Buitendijk in de Maatpolder, van ouds genaamd Jan Heintjes of Luitenmaat, 1 bunder, 67 roeden en een stuk groenland, onder Eemnes Buitendijk, genaamd Jan Benningsmaat groot 1 bunder, 68 roeden.
Aan contanten is in huis: twaalf en een halve cents.
Tot ver in de twintigste eeuw droegen de Blaricummers nog hun streekdracht en, hoewel er nog veel meer over Blaricum en zijn bewoners te melden valt, eindigt daarmee dit verhaal.
Op Zondag droegen de vrouwen een muts met zilveren oorijzer, voorzien van gouden knopjes en naalden. Over een jak van bruine gewerkte stof werd een witte halsdoek gedrapeerd. Verder droegen zij een blauwe uitlopende rok met een grauw-paarse boezelaar, blauwe kousen en lage schoenen met zilveren gespen. In plaats van (en soms over) de muts droegen de vrouwen ook dikwijls een soort grote luifelhoed van stro, met zijden of katoenen voering en voorzien van brede zijden linten. Op door-de-weekse dagen was de dracht dezelfde, alleen van andere stoffen.
Uit de schaarbrieven
Omdat de teksten van verschillende schaarbrieven toegankelijk zijn gemaakt leek het mij aardig hier een paar relevante stukken op te nemen.
De eerste schaarbrief (25-01-1404) volledig:
Wy gemene waerscip slands van Goylant doen cond allen luden, dat wy mitten goiden luden van Naerden een voirwaerde ende overdrachte gemaect hebben bi wille ende consente van onsen lieven ende genadigen heere hertoghe Aelbrecht van Beyeren, grave van Henegouwen ende van Hollant, in sulker manieren als hierna gescreven staet. In den eersten so synt voirwairde dat die myente, die wy tegader leggende hebben in Goylant, ongedeilt sal bliven tot ewigen dagen, tenware off wy aen beyden syden eendrachtelic die ghesceiden wouden hebben, behoudeliken alsulke slage als in voertiden by onser beyder moetwille syn, die sullen gedeilt bliven. Voirt so sal die gemeynte van Naerden alle jair op sinte Gheerdendach of binnen achte dagen dair te voren kiesen binnen hore stede vier manne ende ons vier buermeesters van Goylant sullen desghelycs kiesen uut Larekerspel ende uut Huzen vier manne ende die achte sullen op sinte Geerdendach voirs. binnen Naerden wesen ende setten die scaringe over die gemene myente van Goylant, elx bi horen ede, so dat die beeste genoech teten hebben ende die achte voirs. sullen alle jare ommeriden, so wanneer die beeste een maent opter myente gegaen hebben ende setten dan die scaringe op ende neder bi horen ede, als voirscr. is, nadat him dunken sal dat sy dan dragen mach, des so sal die outste burgermr. van Naerden onse vier scaersetters eden ende die oudste van onsen vier scaersetters sal die vier scaersetters van Naerden eden. Ende waer dat sake dat dese achte voirscr. niet overdraghen en konden die scaringe te setten, soe souden wy der stede van Naerden volgen dat eerste jair ende hadden sy voirt ghescele ten anderen jare, soe souden die van Naerden ons volghen ende also voirt jaer over jair die van Naerden dat een jaer ende wy dat ander jair sonder argelist. Voirt waer yemant die meer beeste opter myente sloge dan men dairop settede van jair te iaer ende tween van den achten voirscr. dochte, dattet mit wille gedaen ware, die verbuerde die beeste, die dair meer op waren dan dairop geset was, dairof soude hebben onse lieve genadige heere van Hollant een derdendeel, die stede ende tgemeen lant een derdendeel ende die achte scaersetters mitten ghenen diet aenbrenghen een derdendeel. Voirt waer dat sake dat enich gebrec viele in onsen vier scaersetteren van Goeylant, dat sy binnen Naerden niet en quamen ende die scaringe niet en setteden als voirs is, soe souden die scaersetters van Naerden die scaeringe alleen setten over dat gemeen lant ende waer oec gebrec aen die scaersetters van Naerden ende sy oec niet en deden als voirs. is, soe souden onse scaersetters van den lande desgelycs doen ende die scaringe alleen setten over tgemeen lant. Voirt so en sal nyemant gheen beesten verhueren noch den anderen waren, op die beeste verbuert te wesen, dairt twee van den achten voirs. in der waerheyt vonden dattet also ware. Oic mede so sal men uut elken huse dair twee paer volcs in woent twee scaerbeesten meer moghen houden dan uut enen anderen huse, dair een paer volcs in woent, tenwair of die achte scairsetters, die ter tyt wesen sullen, dat meerden of minderden bi horen ede. Dit sal ingaen int jare als men scryft dusent vierhondert ende vive. Ende omdat wy gemene waerscip des lants van Goylant voirs. alle dese voirscr. pointen vaste ende ghestade gehouden willen hebben tot ewigen dagen onverbroken ende wy selve genen gemenen lantsegel en hebben, soe hebben wy ghebeden den eerbaren onsen lieven heren ende vrienden den profst van Bergen in Henegouwen, tresorier van Hollant ende heren Ghyskyn van Diepenburch desen brief voir ons te besegelen. Ende wy Garbrant van der Couster, profst van Bergen in Henegouwen ende Ghyskyn van Diepenburch, ridder hebben om beden wille der goider luden van Goylant voirscr. onse seghelen aen desen brief gehangen in getugenisse der dingen voirscr. Gedaen int jaer ons Heren IX dusent vierhondert ende vier op sinte Pouwelsdach conversio
Confirmatie (bevestiging) van de eerste schaarbrief (25-01-1404):
Aelbrecht, by godes ghenade palensgreve op ten Ryn, hertoghe in Beyeren, grave van Henegouwen, van Hollant, van Zeelant ende heer van Vrieslant doen cond allen luden. Want onse ghetrouwe stede van Naerden ende onse gheminde Lantgoeyers langhe tyt onderling ghescheelt hebben om der meente, die sy te gader leggende hebben in onsen lande van Goeylant ende sy nu ter tyt een overdracht mit malcanderen ghemaect hebben, die meente voertan alle jaer te bescaren ende te ghebruken mit bescreven voerwaerden, ghelyc sy malcanderen dat bebrieft ende bezeghelt hebben ende dese brief, daer onse teghenwoerdighe confirmacie oersteken is, inhout. Soe bekennen wy voer ons ende onsen nacoemelinghen, dat ons dat wael te willen is, ende hebben hem dat gheconsenteert om des besten oirbaers wille ende oec overmits dat sy optie palen van onsen lande gheseten syn. Voert van allen woerden die onse stede ende lantlude voirs. voer ons ende voer onsen rade teghens malcanderen ghehat hebben, roerende vander meente voirs. of van lote die die lantlude teghen onse stede voirs. niet nemen en wouden of des ghelyc, soe wes sy aen beyden ziden daer aen teghens ons ghebruect mogen hebben, daer schelden wy se aling of quyt ende willen dat sy voertaen haer meente bruken ende oirbaren alsoe zy overdraghen syn ende voirs. is In oirconde desen brief beseghelt mit onsen seghel. Ghegheven in Den Haghe op sunte Pouwels dach conversio int jaer ons heren dusent vierhondert en drie na den loepe van onsen hove.
Uit de tweede schaarbrief (3-5-1442):
............ In den eersten, dat een ygelic pair volcs, gheseten in der stede van Nairden off in den dorpen van Goylant, die veltslach doen moghen, die sellen houden mogen acht scaerbeeste, dre pairde gerekent voir dre scaer ende dair twe paer volcs woent in een huys, die sullen houden moegen elff scaer, mer die vier pairden houden willen, die en sellen houden met tyen scaer. Item gheen pairden noch beesten opter gemeenten te gaen, men en mach se melcken off mennen, by den pairden ende beesten verbuert, te verstaen dat elck paert out wesen sall twe jair. Item wairt sake, dat enich man syn wyff offsturve ende yenich wyff hoir man offsturve ende ghien kynder affter en leten, die sellen dat eerste jair houden mogen halve scaringe ende niet meer, alsoverre als sy dieselve hebben. Item so sell een weduer off een wedue houden mogen een scaer, soeverre sy hair eygen cost hiewe. Item een weeskint tot achtien jaren out off dairboven ende dat te sitten bleve in syne ouders besturvenre weer, dat mach houden halve scaer, alsoverre als sy hem van syn ouders angeerfft zyn. Item alle weeskynder, die tesamen sitten in hoerre ouders besturven weer ongesceyden in bruuckweren, die mogen houden hoir volle scaringe ende wairt sake, datter een off hylicte ende in der weren te sitten bleve, die mogen houden tesamen twe scottellscaringe halff ende halff. Item yenich man off wyff, die te sitten bleeff mit horen kynderen ongesceyden ende niet vertegen, die mogen houden hoir volle scaringe. Item soe en sell nyemant scape houden bianen den lande van Goylant dan die van Laren ende Hylfersom ende des sell elck paer volcs houden moegen dreendedartich scaep in een huys ende dair twe pair volcs woenen in eenre weer tesamen, die mogen houden vyffendeveertich scaep ende die lammeren den oyen, die vollenden meryen ende die kalveren den koyen te volgen tot sinte Gheertendach to sonder verburen mit yeniger arguacie ............. Item so sellen die van Hylfersom houden mogen tot hoir scaringe toe twe ossen voir een scaer ende die sullen gaen op alsulken plaetsen, als men hem offgraven sell ende nyemant meer ossen te hoaden dan een paer, hy en heeftse al den wynter op syn stall staende gehadt ende wairt sake dat sy buten den plaetse quamen dair sy gewyst waren, so verbuerden sy tot elken tyden vyff kromstaers alzo dicke als sy gescat worden. Item yenich man, die beesten opter gemeente hadde, jonck offte out, boven syn scaringe, die alinge verbuert te wesen, ende dair ghien weer voir te doen mit ghenen recht ende die dat keerde mitter hant ende men hem betughen mochte mit een van den gerechte offte mit twe poirteren offte mit twe buerman offte mit een poirter mit een buerman tesamen, die verbeurde thien Burgonsche Philips scilde alsoe dicke als hy dat dade. ..................... Item so sell die stede van Nairden ghien poirter aennemen, die veltslach doen sullen opter gemeenten, hy en sy ryck ende gegoet tot vierhondert ryers toe off dairenboven ende hy sall geven der stede twyntichdusent steens binnen tween jaren te betalen. .................. Item stede noch dorpe noch ghien man na desen dage nye lant an te nemen noch uuyt te geven, tenwair by der stede ende den vier dorpen eendrachtelick ende anders niet. Item ghien man turff te greven eer vierthien daghen voir meye, by twe pont. Item nyemant turff uut Goylant te voeren die opter gemeenten gegraven is by vier lb, uutgeseyt een schipper, die mach uutvoren een voer turffs voir syn berninge ende die vischerie hebben, die mogen uutvoeren twe voir turffs voer hoir berringe. ................ Item die broeders van Oude Nairden die sellen houden dubbelde scaringe versceyden, soeverre sy die selff hebben Item die susteren van Nairden die sellen houden moegen elff scaer. Item Reyer Ghise Leyenszoenssoen die cropell die is gegunt te houden een scaer an scapen opter gemeenten ghelyck syn bueren. .................
Uit de derde schaarbrief (13-01-1455)
.................... Item dat affter desen dach van huyden datum hieronder gescreven ghien manspersone, wye hy sy, uuten Ghestichte poirter noch buerman werden en mach noch en sell in der stede van Nairden noch in den vier dorpen in Goylant by een peen van twehondert ryers ende so wye hierenboven dade, stede offte dorpen voirs. off yemant van den gherechte in der stede offte in den dorpen voirs. die de annamen boven dat voirs. is, die souden dese twehondert ryers voirs. selver ghelden ende betalen uut hoir tselffs goet, sonder yemant des te verdragen ende hieroff sel hebben onse ghenadige heer van Burgondie een derdendeell ende onse stede een derdendeell ende die vier dorpen in Goylant een derdendeell ende dat tesamen gelyck te deelen. Item voirt yenich manpersone van onsen poirteren offte yenighe buermannen uut Goylant, die dair hylicte an een Stichs wyff ende wairt sake dat dat wyff hoir man ende hoir kynderen sturven, so en soude dat wyff dan ghien gemeente genyeten noch veltslach doen, tenwair dat sy weder hylickte an onsen poirteren offte an een buerman in Goylant van den dorpen voirs. by derselver peen voirs. Item voirt so en sall poirter noch buerman in Goylant voir nymant uutten Ghestichte van Utrecht, die in die stede van Nairden offte in Goylant woenen woude, verantwoirden noch op hoeren dach gaen noch burghe voir hem werden, roerende van dese voirs. saken by een peen van XXV ryers. Item alle dieghene, die nutertyt uut den Gestichte sitten in Goylant, die en sellen mayen, speten noch delven off ghien saken hem onderwynden datter ghemeenten angaet, by een peen van thien ryers. Item voirt waert sake datter yenich Stichs man quaem mitterwoen in Hollant uten Gestichte, die en soude nochtan poirter noch buerman werden moegen, mer hy soude staen in allen manieren als voirs. is van den Stichtsen mannen ende anders niet, by denselven penen voirs. Item van die peen van twehondert ryders ende die peen van vyffendetwyntich ryers ende van die peen van thien ryers, dair sell off hebben onsen genadigen heer een derdendeell, die stede een derdendeell ende die vier dorpen in Goylant een derdendeell ende dat ghelyck te delen. ....................
Uit de vierde schaarbrief (1-5-1568)
In den eersten, dat alle die ghene, die veltslach op ter selver gemeente doen sullen moegen, sullen elcx ses schaerbeesten daer op moegen weyden, den tyt van een ende twintich jaren, ingaende in meye anno acht ende tsestich, te weten drie paerden ende drie coeyen. ................. Item yemant, die meer beesten op ter gemeente scaerde, jong ofte oudt, sullen die alle verbuert wesen. Ende wairt zaecke dat yemant in 't halen van deselve verbuerde beesten poochde mitter daet ende gewelt te resisteren ende men hem dat overtugen mochte mit een van den gerechte oft mit twee poirteren ofte twee buyrluyden ofte mit een poirter ende een buyrman, die verbuerde thien Bourgoensche Philips schilden, so dickmael yemant t selve dede, t een dardendeel ten prouffyte van den officier ende dander twee deelen tot prouffyte van den aenbrenger. Item, nyemant den anderen beesten ofte scapen te waaren ofte onder te doen, onder decsel van cope ofte anderssins, omme alsoe ongerechtelick scaringe te doen, sullen die selve beesten verbuert wesen, ende thien Philips scilden dair boven, soe wel by den gheenen diese onder doet, als diese ontfangt. Item, nyemant pairden buten Goylant te coopen ende op ter gemeente te scharen, ten zy elck paerdt wairdich bevonden werdt by oordele van schepenen in den ban, dair t pairt geschaert wordt twaelff caroly guldens van veertich grooten vlaens t stuck, welcke oordel partye versoecken sal moeten ende vonnisse dair op hebben voor ende al eer t selve pairdt geschairt sal worden by de verbuerte van t selve paerdt ten prouffyte als voorn. ................Item, indien yemantuut Goylant mitter woene vertoge, ende jaer ende dach dair uut continuelic bleeffve sonder jairlicx te betaelen t recht daer toe staende an handen van den officier sal verbueren zyn buerscap, veltslach ende andere vryheyden, naer ouder gewoente van den dorpen van Goylandt. Ende een poirter uut der stede van Naerden vertreckende ende den tyt voerscr. continuelic uut blyvende sonder licht ende vier middeler tyt te houden, sal verbueren al alsulke vryheyden, als naer ouder geobserveerde gewoente gebruyckt is, mer die op ter Vuersse in den jurisdictie van Goylant gaen woenen, sullen t recht van de scaringe moeghen genyeten, indien sy dair toe recht hebben.,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,,. De leprosen buyten Naerden sullen moegen opter gemeente scharen alle heur melckkoeyen ende jonge beesten, die zy selffs anvocken, sonder meer. ..................
De naam Rigter
De naam Rigter komt veel voor: bij de volkstelling van 1947 werden 524 personen geteld met die naam. Navraag bij het Meertens Instituut voor Nederlandse taal en cultuur leverde niet meer op dan dat het gaat om een naam, afgeleid van een beroep, waarmee iemand zijn brood verdiende of dat hij als nevenactiviteit uitoefende. Dat zou kunnen betekenen dat de naam Rigter verwijst naar iemand die een functie vervult in een plaat-selijke vierschaar of die een rol speelt als bestuurder (vgl. het bijbelse “Richteren”). De naam zou daarmee tevens op meer plaatsen tegelijk in gebruik gekomen kunnen zijn, wat kan betekenen dat niet alle mensen met de naam Rigter familie van elkaar behoeven te zijn. Dat kan dan een verklaring geven voor de ruime geografische verspreiding van de naam.
Volgens Mevr. Vos-Blekemolen is de oudste Rigter: Joannes Gerritse Rigter geboren op 06-12-1709 in Blaricum, als zoon van Gerrit Tijmense Vos, geboren 01-05-1686, die op 11-05-1707 huwde met Marritje Lambertse. Over deze veronder-stelling komen we nog te spreken, maar wanneer inderdaad sprake is van een beroepsnaam, dan is deze verandering van achternaam dus niet geheel onmogelijk.
Hetzelfde geldt voor de naam Sn(e)ijer, die men in oude akten van de familie Rigter aantreft. Ook hier is waarschijnlijk sprake van een beroepsnaam, die met het verdwijnen van de beroeps-activiteit uit de familienaam is verdwenen.
De naam Sneijer komt overigens in Nederland veel minder voor: bij de volkstelling van 1947 werden 16 personen geteld: 3 in Noord-Holland, 6 in Zuid-Holland, 3 in Gelderland, 3 in Groningen en 1 in Friesland. Totaal 16 personen.
---------------------------------------------------------------
F.J.J. de Gooijer
startpagina: http://gooijer.nl.jouwpagina.nl